Een afspraak maken voor onze november-wandeldag is deze keer niet zo gemakkelijk. Een etappe van het Grenslandpad wandelen valt al meteen af. Het blijkt dat bijna iedereen voor deze laatste trajecten, die nu niet meteen naast de deur liggen, kiest om er een overnachting in te plannen. Zo wordt deze optie doorgeschoven naar ons volgende wandeljaar, als de dagen weer gaan lengen. We zoeken het dichter bij huis en Charles heeft hiervoor een wandeling uitgezet in het buitengebied van Berkel-Enschot, Tilburg en Moergestel met als start- en eindpunt de Abdij Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven, net buiten Tilburg, maar op het grondgebied van Berkel-Enschot. Nu nog een geschikte datum vastleggen.
Na enig mail-verkeer komen we uit op woensdag 12 november, vertrektijd 8.30 uur. Op de parkeerplaats voor het Trappistenklooster meldt zich Jan als eerste en ruim op tijd. De strakke blik op zijn horloge moeten Peter, Jan-Willem en Charles doen geloven dat ze te laat zijn. Maar niets is minder waar, ook zij zijn op tijd! Bij de Abdij Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven is alles nog in diepe rust op deze al zonnige herfstmorgen, die veel goeds belooft.
De monniken van dit Trappistenklooster zijn hier omstreeks 1880 neergestreken als de situatie voor hun kloosterorde in Frankrijk allesbehalve florissant wordt. De monniken van de abdij Sainte Marie du Mont in Noord-Frankrijk vrezen dat zij verdreven zullen worden en zoeken daarom naar een toevluchtsoord in het buitenland. De abt Dominique Lacaes zendt pater Sébastien Wyart, oud-officier van het leger der zouaven, naar Nederland waar hij vele strijdmakkers kent. Door bemiddeling van zijn oud-luitenant Antoine Arts en van de superior van de Fraters van Tilburg, pater de Beer, leert hij de fabrikant Caspar Houben kennen. Deze is eigenaar van De Schaapskooi, drie hoeven die de toenmalige kroonprins, de latere koning Willem II, heeft laten bouwen in 1834 in de Gemeente Berkel-Enschot ten oosten van Tilburg. Caspar Houben staat de drie hoeven in bruikleen af, die zo goed mogelijk tot een primitief kloostertje worden ingericht, dat op 5 maart 1881 door Dom Lacaes tot klooster wordt verheven.
In de beginjaren is het armoe troef in De Schaapskooi. Zonder de milddadige hulp van de fraters zou er van de nieuwe stichting niet veel terecht zijn gekomen. Dom Nivardus Schweykart, breidt de boerderij uit, maar ook dat brengt geen soelaas. Als brouwerszoon uit München denkt hij aan het inrichten van een brouwerij. En dat blijkt een gouden vondst te zijn. De financiële toestand wordt minder nijpend en ook het aantal kloosterlingen neemt gestaag toe. In 1890 wordt een nieuwe abt aangesteld, Dom Willibrordus Verbruggen. Hij heeft grote verdiensten voor de abdij, maar zal het klooster ook aan de rand van de afgrond brengen. Allereerst voldoet hij in 1891 de nog uitstaande schuld van f. 9000.- aan Caspar Houben. In hetzelfde jaar wordt het klooster tot abdij verheven, die dan 75 monniken telt, en er wordt een begin gemaakt met de bouw van de nieuwe abdij, kloosterkerk en klooster. De oude Schaapskooi wordt gesloopt en die naam gaat over op de brouwerij.
Aan het begin van de 20e eeuw zijn er strubbelingen met Dom Willibrordus Verbruggen, die naar een Italiaans klooster wordt verbannen. De monniken moeten de abdij verlaten en keren later terug onder Dom Simon Dubuisson, Prior van Scourmont in België. Hij heeft grote verdiensten voor de Abdij. Hij overlijdt op 11 februari 1945. Voor het eerst wordt dan in de Abdij Koningshoeven een nieuwe abt gekozen, de voorafgaande zijn allen benoemd. Gekozen wordt Dom Willibrord van Dijk, de eerste Nederlandse overste, die vernieuwingen in het strenge kloosterleven nieuw leven in blaast zonder de regeltucht te laten verslappen. Tijdens zijn abbatiaat komt de abdij in het bezit van de beroemde kruisweg van de Belgische Expressionist Albert Servaes (1883-1966). De dramatiek en de wrangheid die uit dit werk spreekt, wordt ondersteund door een donker coloriet en de dikke lijnen waarmee hij zijn figuren gestalte geeft in een rauwe werkelijkheid, maar wat door de Katholieke Kerk en veel van zijn tijdgenoten niet wordt gewaardeerd. Volgende abten zijn Dom Cyprianus van de Bogaard (1966-1989), Dom Korneel Vermeiren (1989-2005) en de huidige nog jonge Abt Dom Bernardus Peeters, die zorg draagt voor een communiteit met 20 monniken.
De Abdij Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven achter ons latend wandelen we over de drukke Eindhovenseweg richting Tilburg tot aan de ophaalbrug over het Wilhelminakanaal. Vlak voor de ophaalbrug vervolgen we de wandeling over de Hoevense Kanaaldijk en lopen onder het viaduct van de A65 door. Aan onze rechterzijde passeren we een drassige gebied met een grote waterplas, vroeger een ijsbaan nu particulier bezit. Aan weerszijden loopt
een beekarm van de Nieuwe Ley, die verderop samengaan als Voorste stroom. Als we onder de brug van de Meierijbaan door zijn, slaan we direct naar rechts een brede laan in. Deze voert ons langs een visvijver, De Lange Jan. Als rond 1920 het Wilhelminakanaal wordt gegraven, staat hier een grote stoommachine die vanwege de grote schoorsteen ‘Lange Jan’ genoemd wordt. Voor veel Tilburgers is het een doel voor een zondags uitje. Nadat het kanaal klaar is, blijft deze plaats De Lange Jan heten. Voor de aanleg van de Meierijbaan in 1950 is de plas verdiept en vergroot. Er loopt een smal pad rond deze plas met witte en grauwe abelen, een populierensoort. Deze abelen hebben een lichte stam en zachte bladeren met een witte viltige beharing aan de onderkant.
Langs een paddenpoel en zitbank kommen we op de Kommerstraat. Hier betreden we het landschapspark Moerenburg, een aantrekkelijk en uniek buitengebied, grenzend aan de zuidoostelijke stadsrand van Tilburg met akkers, weilanden, beekjes, boomsingels, bosjes en verspreide bewoning. De enige dissonant is we aan het Wilhelminakanaal gelegen waterzuivering. Het gebied is van de stad gescheiden door het Wilhelminakanaal en zo tot op heden gevrijwaard gebleven van stadsuitbreiding. Het is een belangrijk uitloopgebied voor de inwoners van Tilburg met een bijzonder landschappelijke en cultuurhistorische betekenis. Uit archeologische opgravingen en veldverkenningen blijkt dat dit gebied al in de IJzertijd en in de Romeinse tijd bewoond is. Vanaf het midden van de 14e eeuw tot het midden van de 18e eeuw stond er Huize De Moerenborch, gesitueerd bij de Korvelse Waterloop en de Moerenburgse Weg. Aanvankelijk is dit een hoeve, die vermoedelijk in de 17e eeuw is uitgegroeid tot een fors omgracht landhuis met twee vooruitstekende vleugels met een fraai aangelegde tuin. Naast archeologische vondsten, is er ook een schilderij van het landgoed uit deze tijd.
Huize De Moerenborch wordt voor het eerst in 1358 vermeld als hoeve en ligt dan nog temidden van uitgestrekte heidevelden en moerassen. Het is misschien wel de oudste hoeve aan de oostzijde van Tilburg. In 1384 komt de hoeve in handen van de abdij van Tongerloo waarmee Huize De Moerenborch voortaan als pastorie of persoonshuis bekend staat. Tot 1648 blijft het huis in eigendom van de abdij en doet het dienst als huisvesting voor de pastoors van Tilburg en Enschot. Tot het begin van de 16e eeuw wonen de pastoors hier echter slechts incidenteel. Vervolgens wordt het van 1648 tot 1691 bewoond door de rentmeesters Adriaen van Boucholt en zijn Bartholt van Slingelandt. Daarna wordt het landgoed door de Staatse overheid verkocht aan Charles Graham, kolonel in het Staatse leger. Zes jaren later gaat het huis over in handen van zijn neef, Philippe Claude de Saint Amant, die uiteindelijk generaal-majoor der infanterie al worden. In 1750 raakt Huize De Moerenborch in verval en wordt verkocht voor de sloop. Wat rest van het majestueus landgoed zijn de twee hardstenen 18e eeuwse leeuwen, die op het anonieme schilderij van omstreeks 1700 aan de inrijpoort zichtbaar zijn.
We vervolgen onze wandeling op de Kommerstraat naar rechts, passeren de Nieuwe Ley en komen op de T-splitsing met de Koebrugseweg aan een ven dat op de Topografische kaart staat vermeld als het Grollengat. Deze visvijver wordt in de volksmond Den Buunder genoemd naar de vlakbij gelegen Bunderbrug op de weg naar Moergestel. Het ven heet in de 14e eeuw het Calenwiel met een watermolen. ‘Kale’ is een kleine waterstroom en ‘wiel’ betekent een plas die als overlaat gebruikt wordt, hier van de Leye. Den Buunder gaat door voor "een gevaarlijk gat". Twee verdrinkingsgevallen zijn bekend. Het eerste betreft een op 20 juni 1831 in Tilburg in garnizoen liggende officier De Roo, die dezelfde dag met militaire eer begraven is waarbij Luitenant-Generaal Hertog van Saxen-Weimar en Generaal-Majoor Des Tombes mede de laatste eer bewijzen. Ook valt er een slachtoffer op 2e Kerstdag 1844 als bij het schaatsenrijden de 19e jarige zoon van Adriaan Maiers als Lanciers van het Tilburgse Garnizoen de burgers van het ijs jaagt. Op veel plaatsen in het gebied komt kwelwater naar boven. Kwel kan duizenden jaren oud zijn. Het is zeer schoon en ijzerhoudend water uit diepe aardlagen wat hier aan de oppervlakte komt. Verder wordt deze vijver gevoed door regen en heeft geen verbinding met de waterstromen.
Linksaf de Koebrugseweg op staan we plotseling aan een bijzonder kunstwerk. We staan oog in oog met een boom waarvan stam en takken geheel van goud zijn. Een dode boom weliswaar, maar niet minder trots reikt deze met zijn gouden takken naar de hemel. Beeldend kunstenares Marieke Hurkens (1964) wilde een ode brengen aan de dode boom. De tachtig jaar oude berk is een paar jaar geleden plotseling dood doodgegaan. De kunstenares vindt dat de boom meer verdient dan te worden vermalen tot houtpulp of in de rook van een open haard op te gaan. Daarom besluit ze hem nog één keer te laten sprankelen. Ze bedekt hem met een vliesdunne mantel van 0,0004 mm bladgoud in de wetenschap dat het kostbare edelmetaal weersbestendig is en niet oxideert aan lucht en water. Zo kan de boom nog één jaar zijn pracht en praal ten toon spreiden. Als de grond wordt gesaneerd hoopt Marieke Hurkens dat haar juweel dan aan een derde leven, ergens op een geschikte locatie in de Tilburg, kan gaan beginnen.
Bij het bruggetje zien we dat de Korvelse Waterloop met de Nieuwe Leij samen komt en verder stroomt als de Voorste Stroom. De Koebrugseweg komt uit op de Broekstraat, die we naar rechts vervolgen en overgaat in de Zandstraat. Vlak voor de N261 gaat het naar rechts over de Baksevenweg om dan na het viaduct over de N65 meteen linksaf het asfalt van de Oisterwijksebaan te nemen, direct lans de snelweg. De eerste mogelijkheid naar rechts voorbij de in 1920-1921 gebouwde Eddy-hoeve is de Zandstraat, die verderop Baaneind heet en ons langs de Helleputten leidt. De Helleputten liggen in het gebied van de Ley, die hier al de naam van Voorste Stroom draagt. Het is voorlopig nog een onbedreigd gebied met restanten van ontoegankelijke moerassen met open watervlakten, schaarhoutbegroeiing en riet en met broeklanden. Er wordt aangenomen, dat "Hellen" stamt uit de vóór-christelijke tijd en afkomstig zou zijn van de Germaanse godin van de onderwereld "Hella" aan wie dan de streek was toegewijd. Volgens de Germaanse ritus gaat het hier altijd om een waterrijk gebied aan de noordkant van een nederzetting.
Vanaf het Baaneind gaat het rechtsaf langs de bosrand, waar de Helleputten enigszins verborgen liggen in het terrein. Dit oude karrenspoor, dat achter de Eddy-hoeve begint, voert langs een bosrand en landbouwgrond naar het herbergje van Mie Pieters. Maar het is goed te zien dat weinig wandelaars gebruik maken van dit pad. Een prikkeldraad maakt duidelijk dat we eigenlijk niet welkom zijn, de route is geconfisqueerd! We laten ons niet afschrikken en trotseren de versperring. Op de Topografische kaart is immers een pad aangegeven! Dwars door een bosje en woekerende braamstruiken bereiken we het open gebied. Weipalen laten nog net zien dat hier langs de akker een voetpad moet lopen. Zo bereiken we aan de Laag Heukelomseweg de uitspanning en Café "Mie Pieters", terwijl het cafeetje toch eigenlijk “Jagers en Visserslust” heet. Het is de Tilburgse kleine man en de kleine burger die vroeger graag naar Mie Pieters (1854-1936) wandelen. Maar ook de jagers van de heer Van den Bergh van wie zij de herberg huurt, komen er ná en tussen de jacht uitblazen. Het feit, dat Mie Pieters tot legende is geworden, verraadt een vrouw met persoonlijkheid. Vierenzestig jaar heeft deze ongetrouwde Mie in “Jagers en Visserslust” daar op Laag-Heukelom aan de Voorste Stroom achter de tap gestaan, totdat zij in 1930 die tapkraan zelf vaarwel zei. De klok slaat er nog altijd “Mie Pieters”, al is het in een nagalm. Een vergeelde foto in de gelagkamer leert hoe het er vroeger uitzag. Een halve molensteen fungeert als stoep voor de ingang van “Jagers en Visserslust”, een laatste restant van de watermolen, die aan het begin van de vorige eeuw afgebrand is.
Op de Laag Heukelomseweg gaat bij de brug over de Voorste Stroom de weg verder als Sparrendreef. De eerste gelegenheid naar links is een onverhard pad tussen de weilanden door in het dal van de Voorste stroom in de richting van Oisterwijk. Na iets meer dan één kilometer maakt het pad een scherpe bocht naar rechts en heet dan Hoevenseweg. We passeren een boerderij en komen op een T-splitsing, waar we naar rechts de Hoevenseweg vervolgen tot aan de Klaas Ayerlaan. Hier gaan we in en nemen meteen rechts het bospad dat ons door het bos- en heidegebied Ter Braakloop voert. We volgen er de rode markering. Dit is een ontginningslandgoed, waar het stuifzand vastgelegd is door de aanplant van dennenbossen. Er is een redelijk groot reliëf, waardoor de lagere delen betrekkelijk vochtig zijn. Sinds 1963 is het eigendom van Brabants Landschap. Dit is een van de eerste aankopen. Het is een gebied voorheen bestaande uit kleine akkertjes omzoomd door houtwallen, die omstreeks 1890 zijn beplant met grove den, voor de productie van stuthout in de kolenmijnen. We bereiken de Heukelomsebaan en lopen naar links tot aan de Oisterwijkseweg bij de monumentale toegangspoort van Landgoed Maria Hoeve.
De oorsprong van dit landgoed gaat terug naar begin 1915 als de Amsterdamse architect Philip Anne Warners (1888-1952) van Henri Witlox, een welvarend zakenman, leerlooier, suikerfabrikant en kassier, de opdracht krijgt om op het landgoed De Brake te Moergestel een villa met dienstgebouwen en een parkaanleg te ontwerpen. Het landgoed beslaat een driehoekig terrein van bijna acht hectare waarop Warners het huis aan de noordwestelijke zijde situeert. Het landhuis ligt in het midden van de noordwestas van het terrein en heeft drie verbindingswegen met de verschillende hoeken, met in de noordhoek de garage met chauffeurswoning, in de zuidwesthoek de tuinmanswoning met stallen en in de zuidoosthoek de monumentale toegangspoort. Warners ontwerpt een volkomen symmetrisch huis, gelegen op een talud dat vanaf oktober 1915 de naam Maria Hoeve draagt. De voorgevel bestaat uit drie delen: een middenpartij en twee vooruitspringende blokken met puntgevels. Het geheel is opgetrokken uit baksteen, bovenin gevlochten, met een pannendak dat bij de voor- en achtergevel tot aan de verdieping en bij de zijgevels tot aan de begane grond doorloopt. Het silhouet wordt bepaald door twee dakkapellen aan de zijgevels, twee grote schoorstenen op het dak en bovenal een klokkentoren midden op het huis. Aan de beide zijgevels bevinden zich terrassen. De ingang wordt benadrukt door een bordes. Ook de tuinmanswoning en de chauffeurswoning hebben een identieke plattegronden.
De architect maakt ook een aantal glas-in-loodontwerpen: vier weersgesteldheden zon, regen, wind en sneeuw en zes andere ontwerpen waaronder “In strijd tot rust geboren, Anno Domini 1915”. Voor de aanleg van het park heeft Warners een gedetailleerd ontwerp gemaakt dat gekenmerkt wordt door losse elementen, zoals een sparrenbos, een moestuin, een hakhoutbos, gazons en vele rozenperken. Toch wordt later door een tuinarchitect een bospark ontworpen waarin een aantal elementen van het plan Warners gehandhaafd blijft, zoals de oprijlaan en het voorrijgedeelte met zonnewijzer, maar nu met slingerende paden die langs een grote verscheidenheid aan bossages en boomgroepen lopen. Links achter het huis is een groot rechthoekig grasveld gesitueerd.
Vanhier gaat de wandelroute rechtsaf naar Moergestel en door Rootven komen we in het centrum bij de R.K. Parochiekerk St. Jans Onthoofding, met ervoor een in het plaveisel aangebracht mozaïek, uitgevoerd in kleurige straatstenen, voorstellend het hoofd van Johannes op een schaal. Moergestel heeft al in 1110 een kerkje, dat eerst onder jurisdictie van het Kapittel van Luik staat en later onder de Norbertijnen van Tongerloo. De kerk wordt meerdere malen verwoest en gaat na de 80-jarige Oorlog bij de Vrede van Munster (1648) over in handen van de Protestanten. Vanaf 1690 doet het priesterkoor dienst als raadhuis. In deze periode beschikt Moergestel over een schuurkerk, zoals de meeste dorpen in de Kempen. In 1809 krijgt de parochie haar kerk terug en de gemeente zit dan even zonder raadhuis. Kerk en toren zijn in zeer slechte staat en worden zo goed mogelijk hersteld. In 1880 vindt tenslotte een grote restauratie plaats en tevens een uitbreiding van de kerk onder leiding van architect Carl E.M.H. Weber (1820-1908). In 1932 wordt deze kerk gesloopt, omdat de restauratiekosten zeer hoog zijn, terwijl de kerk bovendien te klein wordt door het groeiend aantal parochianen. Architect Hendrik Willem Valk (1886-1973), een van de belangrijkste architecten van het traditionalisme, ontwerpt de nieuwe kerk die weer tegen de toren werd gebouwd. Deze toren is uit het jaar 1610, maar algemeen wordt aangenomen dat hij van rond 1500 stamt. Het is een voorbeeld van de Late Gotiek, de Kempische Gotiek. Typisch zijn de steunberen die van boven naar beneden steeds smaller toelopen met veel versierende elementen, de rijkversierde klokkenzolder en de versierde ingang. De toren, sinds 1949 eigendom van de parochie, staat op de monumentenlijst.
Voor de kerk langs wandelen we door de Kerkstraat, die verderop overgaat in de Schoolstraat. Aan het einde van deze straat komen we langs een standerdmolen, die beeldbepalend is voor Moergestel. Het is de enige standerdmolen in Nederland waarvan de constructie van de kast niet gesteund wordt door weegbanden, maar door veldkruisen. Hij staat hier sinds 1852, als C. Roozen vergunning krijgt om de molen te kunnen verplaatsen. Daarvoor stond de molen in het nabijgelegen Biest-Houtakker. De oudste vermelding van een molen op die locatie dateert al van 1280! De kast van de huidige molen is in aanleg zeer oud en enkele delen dateren uit begin 1600 en is in 1985 en 1992 gerestaureerd. Momenteel kan de molen wegens een defect aan de askop niet draaien, de roeden zijn gestreken en de as verwijderd. Herstel laat op zich wachten i.v.m. het plan om de molen te verplaatsen of te verhogen op een berg.
We steken de drukke A58 over en slaan even verderop op de Vinkenberg linksaf de Aboomsestraat in. Hierbij hebben we naar het noorden zicht op het drukke verkeer op de A58. Doorlopend tot de brug over het riviertje de Reusel, kiezen we voor het jaagpad op de westelijke oever en volgen de Reusel stroomopwaarts tot aan de Heizenschedijk. Dit Brabants riviertje ontspringt in de buurt van Reusel en stroomt noordwaarts door landgoed De Utrecht en langs Baarschot en Diessen. Het gaat onder het Wilhelminakanaal door naar Moergestel, waar zij overgaat in de Achterste Stroom. We zijn nu in open landbouwgebied en slaan linksaf over deze lokale Heizenschedijk naar Haghorst. Na goed anderhalve kilometer, slaan we rechts af De Opslag in. Bij de afgelegen boerderij geeft een groot hek met Verboden Toegang aan dat we niet naar het Wilhelminakanaal kunnen doorsteken, maar linksaf tussen de velden en weilanden door naar de Stalpaertsweg moeten wandelen. Vanhier naar rechts brengt de veldweg ons naar de dijk langs het Wilhelminakanaal. We zijn hier op het meest oostelijke punt van onze rondwandeling. We volgen de kanaaldijk in noordwestelijke richting.
Het Wilhelminakanaal is het eerste kanaal dat vernoemd is naar een vorstin. Het loopt van de rivier de Amer bij Geertruidenberg naar de Zuid-Willemsvaart tussen Beek en Donk en Aarle-Rixtel en is 68 kilometer lang. De grootste plaatsen aan het kanaal zijn Tilburg en Eindhoven. De eerste plannen voor een kanaal dat Tilburg en Eindhoven met de Maas verbindt, dateren uit 1794, maar het duurt tot 1910 tot wordt begonnen met het graven. Op 16 september 1916 meert het eerste schip in Tilburg aan maar het duurt tot 1923 voordat het kanaal voltooid wordt. Op 4 april van dat jaar wordt het officieel geopend. Via deze waterweg is Tilburg met Rotterdam en de Maasvlakte verbonden. De gemiddelde diepte van het kanaal is 2,30 meter, de breedte 25 tot 30 meter. Al sinds de jaren zeventig is er de wens om het Wilhelminakanaal ten hoogte van Tilburg te verbreden waardoor ook grotere schepen toegang tot dit deel van het kanaal krijgen.
Als we op de kanaaldijk tussen Haghorst en Biest-Houtakker de Reusel gepasseerd zijn, die er onder het Wilhelminakanaal door wordt geleid, slaan we na goed honderd meter naar rechts het pad in dat ons over een dijkje naar het kleine natuurgebied De Maten leidt. De al enige jaren geleden rigoureus geknotte wilgen staan er als strakke pilaren troosteloos bij. Met een ruime bocht naar links komen we aan het bruggetje over het Spruitenstroompje. Dit riviertje Het beekje ontspringt als Hoogeindsche beek aan de Nederlands-Belgische grens ten zuidwesten van Esbeek. Spruit is een verouderd woord voor riviertje. Op zijn weg richting Oisterwijk voegt de Spruitenstroom zich hier even verderop samen met de Reusel. Het pad heet even verderop Servennenstraat. We blijven de Servennenstraat volgen en kruisen achtereenvolgens Donkhorst en Molenakkerstraat.
Net voor de Molenakkerstraat komen we langs een megastal van een varkensbedrijf met bijna 8900 dieren. Omwonenden, verenigd in de stichting Behoud Leefbaarheid Molenakkers, hebben tegen deze vergunning in het veeconcentratiegebied Molenakkers bij Biest-Houtakker een bezwaarschrift ingediend. Zij vrezen dat hun leefklimaat ernstig wordt aangetast door de milieuhinder die de uitstoot van ammoniak veroorzaakt ondanks de stalsystemen en luchtzuiveringsapparatuur.
Bij de Heuvelstraat aangekomen leidt de route ons even naar links. Vervolgens nemen we de eerste zandweg naar rechts, de Herstalsedijk. Dit zandpad lopen we uit, waarbij we een markeringspunt van het wandelknooppuntennet aan onze linkerzijde laten en rechtuit lopen tot aan de bosrand van de Kerkeindsche Heide. Dit gebied behoort aan de Brabants Landschap en is vooral bekend om zijn levendbarende hagedis. Op de Kerkeindsche Heide verdwijnen echter de open, heischrale bermen. De oorzaak hiervan is o.a. verruiging. Dit vindt ondermeer plaats als gevolg van voedselverrijking omdat er snoeihout in de heischrale bermen gegooid wordt en door het dichtgroeien van paden als deze afgesloten zijn. De heidevegetatie verdwijnt ook omdat de aangrenzende bomen in het bos hoger worden en het zonlicht de bodem niet meer kan bereiken. Als er geen zonnige structuurrijke bermen en open plekken meer zijn, zijn de bossen voor de levendbarende hagedis niet meer passeerbaar. Door het verdwijnen deze elementen worden de migratiemogelijkheden voor de levendbarende hagedissen beperkt en raken deelpopulaties van elkaar geïsoleerd.
Meteen aan de bosrand bij de slagboom wandelen we naar rechts het bospad in dat ons langs de rand van het bos en het open gebied van de Kerkeindse Heide voert. Als het pad naar links buigt en het open gebied achter zich laat, lopen we door tot de 2e kruising en slaan rechtsaf. Zo bereiken we de Pijnendijk met fietspad. Naar links lopen we de Pijnendijk af tot op de verharding van de Eindhovenseweg. Hier hebben we al duidelijk zicht op de Abdij Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven. Nog slechts een kilometer over de drukke binnenweg van Tilburg naar Moergestel scheidt ons van dit eindpunt, waar we natuurlijk niet voorbij kunnen aan een bezoekje aan het proeflokaal van de Abdij onder het genot van een authentiek Trappist La Trappe biertje.
Boven de toegangspoort tot het brouwerijgedeelte van de Abdij zien we de spreuk van Benedictus: “Dan zijn zij pas echte monniken, als zij van het werk van hun handen leven.” Leven de monniken als zij in 1881 neerstreken in Berkel-Enschot nog van de landbouw en veeteelt, het blijkt een goede keus te zijn als zij in 1884 besluiten om een brouwerij te stichten om de bouw van de Abdij te financieren. Kennis hiervoor wordt in Munchen opgedaan en er wordt gekozen om bier van lage gisting te gaan produceren. Na WOI neemt de productie van de brouwerij in rap tempo toe en wordt het brouwhuis gemoderniseerd. Het “Trappistenbier Licht” wordt geïntroduceerd. Na moeilijke jaren tijdens WOII wordt er hard gewerkt om de brouwerij weer in orde te krijgen, en niet zonder resultaat. De brouwerij blijft gestaag groeien tot een middelgrote brouwerij, maar het werk begint de monniken boven hun hoofd te groeien. Zij zoeken naar samenwerking met andere brouwerijen.
Toch nemen de monniken in 1980 de brouwerij weer volledig in eigen handen. Het bier van hoge gisting met de naam La Trappe komt op de markt. Hiertoe wordt de brouwerij in 1987 grondige gemoderniseerd en er wordt een volledig nieuw brouwhuis gebouwd,gevolgd door een nieuwe gist- en lagerkelder. De nieuwe brouwerij wordt in 1989 in gebruik genomen voor de verschillende La Trappe Trappistbieren met een hoge gisting. Vanaf 1999 komt er een samenwerking met de Bavaria Brouwerij en in 2005 besluiten de monniken en Bavaria tot vernieuwde 25-jarige overeenkomst. Samen met de renovatie van de abdijgebouwen komt er ook een nieuw proeflokaal op dezelfde plaats als waar het oude houten gebouw gestaan heeft, dat nog dienst gedaan heeft als klaslokaaltje van een dorpsschooltje, binnen de kloostermuren, vlakbij de kloosterwinkel en de brouwerij. In juni 2008 heeft Dom Bernardus Peeters het nieuwe gebouw plechtig ingezegend. Het La Trappe proeflokaal is een pareltje geworden, Het La Trappe proeflokaal is een pareltje geworden door in zijn architectonische eenvoud en zijn warme, gezellige uitstraling. Voor ons een goede afsluiting van onze rondwandeling met de naam: “Rondje Trappist”, waarvan we nu letterlijk hebben genoten!
Charles Aerssens
26 november 2008
Lange Afstand Wandelvereniging "VIA-VIA".
Gegenereerd op 26-11-2008 door C.P.J. Aerssens