Het nu veel gehoorde motto “Oktober wandelmaand” is voor de trouwe leden van L.A.W.V.”Via-Via” al jaren vanzelfsprekend. Dit jaar immers zijn we aan het 3e lustrum toe van onze traditionele Ardennenweekend met twee dagen flink wandelen. De reservering van ons verblijf “La Spinette” in Laidprangleux is al bij het laatste bezoek in 2006 vastgelegd en dus kan dat niet mis gaan. Toch heeft Charles begin september nog even contact gezocht met Anne-Françoise Daco of alles in orde is. Geen probleem en dan kan de voorbereiding verder in gang gezet worden. Wie zorgt voor wat deze ronde? Voor Bert en Lorenz is het duidelijk: Bert zorgt voor de financiën en Lorenz zorgt voor de drank. Hierin hebben ze door de jaren heen hun sporen ruim verdiend. Marion, als hoofd van de catering, zorgt voor één maaltijd op zondag. Peter wil graag de maaltijd op maandag voor zijn rekening nemen en Jan wordt voor het ontbijt aangesteld. Hij uit hierbij wel zijn twijfel of hierover ruggespraak is geweest. Niet dus!! Charles heeft de kaart bestudeerd en een rondwandeling in de buurt van Nassogne over een gedeelte van de Transardeense Route uitgezet. Op de tweede dag rijden we naar de Voerstreek, waar we een rondwandeling maken in de buurt van St. Maartens-Voeren.
Alles wordt per mail geregeld en als er in de adressenlijst een klein foutje opduikt, stuurt Charles een nieuwe versie. Iedereen is nu op de hoogte van de afspraken en zo kunnen we op zondag 21 oktober 2007 aan ons “Ardennen-offensief” beginnen. Plaats van afspraak is 18.00 uur op de Baraque de Fraiture, bij het restaurant aan de rechterzijde van de weg. Het is deze keer niet de auto van Lorenz met Wilma, Peter en Charles die als eerste op de verzamelplek aankomt. Wegens de hoeveelheid “bagage” heeft Peter gevraagd met Lorenz te kunnen meerijden en hij moet in Den Hout worden opgehaald. Lorenz heeft immers meer ruimte in de VW Touran dan Bert in de Volvo V50, waar Jan nu extra ruimte heeft voor het “ontbijtbuffet”. Bert is ruim voor het afgesproken tijdstip op de Baraque de Fraiture. Gezellig eerst koffie drinken en een pilsje pakken. Daarna rijden we gezamenlijk naar ons verblijf “La Spinette” in Laidprangleux, waar we om 19.00 uur terecht kunnen. Het weer laat zich om deze tijd niet van haar beste kant zien: mist en regen bemoeilijken het zicht en manen ons tot voorzichtigheid.
We hoeven de sleutel niet op te halen en kunnen ons meteen installeren. De kamerverdeling is zoals gebruikelijk, ieder weet zijn slaapplek. De catering komt in actie en Bert en Charles ontfermen zich over het haardvuur. Als we rond de openhaard neerstrijken, is de gezelligheid weer als vanouds. Marion maakt ons duidelijk niet te veel nootjes te eten, want dan blijft er wellicht te veel goulash over. Eenmaal aan tafel laten we ons van onze beste kant zien. Er zal niet veel overblijven! Daarna zoeken we de “gemakkelijke stoelen”, maar echt tot spelletjes komen we niet, die bewaren we voor de volgende avond!! Zo rond de klok van 23.30 uur verdwijnt de een na de ander naar boven en duikt onder de wol. Morgenvroeg tot 7.00 uur tikt het klokje van gehoorzaamheid om ons dan wreed uit de slaap te wekken.
Als we voorzichtig buiten kijken bij het opstaan, zijn de vooruitzichten niet slecht. Het is al helder, maar bij het naar buiten gaan, blijkt het gevroren te hebben. Voor het eerst dit jaar hebben we te maken met nachtvorst. Dit betekent krabben bij vertrek. Beneden gekomen wordt eerst de vaatwasser uitgeruimd en dekken de hulptroepen de tafel. Het is nu de buurt aan onze nieuwe ontbijtspecialist Jan om alles uit de kast te halen. Warme broodjes, gewoon brood, gekookte eieren, verschillende soorten jam, boerenkaas en vleeswaren zorgen voor een uitgebreide ontbijtdis met koffie en thee. Complimenten aan Jan!
Zo om 8.45 uur wordt het tijd om ons startklaar te maken voor vertrek naar ons startpunt van vandaag in de buurt van Nassogne. Eerst de ruiten van de auto ijsvrij maken. Bert doet het traditioneel met de ijskrabber, maar Lorenz vindt dit wat te lang duren en haalt warm water. Dit gaat wat sneller en dan kunnen we op weg. Het is een kleine 30 kilometer rijden via La Roche-en-Ardenne naar de Barrière de Champlon, het drukke kruispunt met de N4 tussen Marche-en-Famenne en Bastogne. Net onder de snelweg door slaan we meteen rechtsaf de N889 op naar Nassogne. We volgen deze secundaire weg zo’n kleine 8 kilometer door een uitgestrekt bosgebied tot voorbij kilometerpaal 7. We slaan de asfaltweg naar links in, die op de topografische kaart wordt aangeduid met Chemin Debarsy, die even verderop overgaat in de Chemin da la Diglette. Aangekomen bij een ruime parkeerplaats parkeren we de auto’s en maken ons klaar om vanaf dit punt onze rondwandeling te starten. Een informatiebord geeft uitleg over de wijze waarop de bosbouw in dit bosrijke gebied door de jaren heen is bedreven. Hier vinden we ook de geel-witte markering van de Transardeense route, die we oppikken en die we op onze dagwandeling zullen volgen.
We zitten hier op een hoogte van 510 meter, het hoogste punt van de “Thier de la Diglette” en volgen het pad dat goed gemarkeerd is door het majestueuze beukenbos. Het pad slingert naar links door het bos en is soms nauwelijks zichtbaar door de dorre bladeren op de grond. Gelukkig zijn de tekens op de bomen, die geregeld en duidelijk zichtbaar aangegeven zijn, goed te volgen. Na een tijd gaat het pad over in een hobbelig weggetje, de Chemin de Crevai, die in noordelijke richting afbuigt. Aangekomen op een T-splitsing met bospad links aanhouden en door lopen tot de volgende grote T-splitsing waar we opnieuw naar links de geel-witte markering volgen. Na een paar honderd meter op een open plek in het bos slaan we bij de eerstvolgende bospad af naar rechts. We dalen af naar een modderige doorwaadbare plaats in de Ruisseau des Compagnons, waarover gelukkig een bruggetje is geslagen. Even klimmen en na het hek zien we, bovenop de uitloper van het bos, de eerst bebouwing van Nassogne al liggen. Het uitzicht op de helling van de "Thier des Gattes" wordt hier jammer genoeg verstoord door een afgrijselijk modern gebouw. Deze “Résidence Nanfurnal" is oorspronkelijk in 1954 als sanatorium gebouwd door de "Association Luxembourgeoise contre la Tuberculose". Na een faillissement in 1962 wordt in 1968 de Gemeente Nassogne eigenaar en verkoopt de appartementen aan belangstellenden als vakantiewoning of als vaste verblijfplaats.
We steken nogmaals een tweede bruggetje over de Ruisseau de Berivaux over en ons wacht een nieuwe, nog steilere beklimming dan de vorige, de “Thier des Gates” of de “geitenhelling” op. Over een afstand van minder dan 2 kilometer moeten we meer dan 100 meter klimmen. Zo bereiken we Nassogne via een asfaltweg die langs de camping loopt, en wandelen langs een vijver door de Chemin des Mésanges en de Rue du Vivier naar het centrum van Nassogne aan de Place Communale. We hebben zin in koffie en dus zoeken we een gelegenheid om even te pauzen. Er is geen café open, maar gelukkig levert het speurwerk van Marion en Wilma een bakkertje op met tearoom. De koffie smaakt voortreffelijk, zeker met een ambachtelijk gebakje. Na dit rustpuntje gaan we weer op pad. We zitten midden in het oude centrum van Nassogne en ervaren dat deze plaats een landschappelijk bijzonder fraaie gemeente is aan de rand van de Ardennen, met uitgestrekte bossen, prachtige dalen van riviertjes en beken, grazige weiden, omzoomd met hagen van meidoorn en andere struiken. Het is een eldorado voor wandelaars en natuurliefhebbers.
Nassogne, met bijna 5000 inwoners, is vermoedelijk één van de oudste plaatsen van de Ardennen. Tijdens opgravingen zijn er immers neolithische overblijfselen gevonden en aan de hand van de plaatsnamen kan worden afgeleid dat er in de streek tal van megalieten zijn ontdekt zoals menhirs, dolmens, hunebedden. In de Romeinse tijd ligt het dorp aan de heirbaan van Bavay naar Trier. De geschreven geschiedenis van Nassogne begint in de 4e eeuw van onze tijdrekening, in 372 om precies te zijn, als Romeinse keizer Valentinianus er wetten afkondigt.Nassogne is dan keizerlijk jachtgebied; over de plaats waar de Romeinse villa ooit heeft gestaan, hebben de historici echter nog geen consensus bereikt.
In de 7e eeuw speelt de Ierse heremiet Mono een belangrijke rol in de geschieden van Nassogne. Volgens de legende is St. Mono omstreeks 600 in lerland of Schotland geboren. Op een pelgrimstocht naar Rome om er gewijd tot diaken gewijd te worden, ontmoet hij Jean l’Agneau, de bisschop van Tongeren-Maastricht die van de Eeuwige Stad terugkeert. Mono vertelt hem dat een engel uit naam van God hem heeft opgedragen zich in Gallië te vestigen, op een plaats niet ver van de fontein Nassonia. Jean l’Agneau belooft Mono te helpen en verschaft hem onderdak en leert hem de taal en de gewoonten van de inwoners.
Na een tijd vestigt Mono zich dichtbij de bron Nassonia. Hij richt er een oratorium en een hermitage op en begint het evangelie te verkondigen in de streek. Zijn enige metgezel is een getemd everzwijn. Op een dag graaft het met zijn snuit een wonderbaar metalen klokje op. Als Mono dit klokje luidt, weergalmt het tot in alle uithoeken van het bos en komen de mensen van overal toegestroomd om naar de prediking van de heilige man te luisteren. In 636 wordt Mono echter door jaloerse schurken overvallen en met een zwaard gedood. Na de plechtige begrafenis gaat de menigte naar zijn graf en smeekt hem om vrede en genezing. Al gauw gebeurden er wonderen en het nieuws van zijn dood verspreidt zich over heel het land.
Heilig verklaard, geniet St. Mono een talrijk gehoor en volgens de “Legenda Aurea” heeft hij tal van zieken genezen. Vandaag de dag wordt hij nog altijd vereerd, in het bijzonder tijdens de processie van de “Remuages”, de zondag na Hemelvaartsdag. Bisschop Jean l’Agneau laat na zijn dood onmiddellijk een kerk oprichten op de plaats waar de martelaar heeft geleefd. Tijdens een pelgrimstocht naar Nassogne verheft Pepijn de Korte (715 – 768) een eeuw later die kerk tot collegiale kerk en richt er een kapittel op van zes kanunniken en een proost, dat stand houdt tot de Franse Revolutie. Zo is Nassogne ongetwijfeld één van de eerste en grootste parochies van de streek en naar verluid strekt de invloedssfeer van Nassogne, op het einde van het Karolingische tijdperk, zich uit over een gebied van ongeveer 20.000 ha. Door de Middeleeuwen heen voert het een machtsstrijd met zijn grote rivaal, Saint Hubert. De abt van Saint Hubert spreekt immers recht in Nassogne en benoemt er de burgemeester en de schepenen.
Tot het begin van de 20e eeuw steunt de economie van Nassogne uitsluitend op de landbouw en bosbouw. Tot op de dag van vandaag is nog 75 % van het grondgebied bebost. Voorheen werkten de inwoners in zagerijen, klompenmakerijen of kuiperijen, die na de Tweede Wereldoorlog zijn verdwenen. Nu werken ze in de bouwsector, in de sector van openbare werken en toerisme. Aan het einde van vorige eeuw leven meer dan 30 gezinnen van het vervaardigen van houten stelen, dozen, botervormen, emmerhengsels, weegschalen, kegels, harken en andere houten voorwerpen. In de omliggende dorpen drijft men graag de spot met dit kuiperswerk en de inwoners krijgen de bijnaam “de steelpannen”
De geel-witte markering van de Transardeense Route volgend komen we langs de Collegiale kerk St. Mono, die in verhouding met het dorp erg groot is. Het is een getuige van een cultus die zich rond St. Mono steeds verder heeft verbreid. Door de eeuwen heen is ze meerdere keren verbouwd. In 1661 wordt ze zelfs bijna volledig herbouwd, wat te lezen is in de datum, die als chronogram boven het portaal is aangebracht. Gelukkig blijft de Romaanse structuur van het koor bewaard. De bolvormige klokkentoren dateert van 1782. Binnen zien we een barok hoofdaltaar onder een schilderij van de Luikse schilder Englebert Fisenne (1655-1733), een preekstoel uit1751 in Lodewijk XV stijl. In de zijbeuken vinden we vier engelen, die worden toegeschreven aan de beroemde Luikse Barok beeldhouwer Jean del Cour (1631-1707), leerling van de Italiaanse meester Gian Lorenzo Bernini, of aan zijn school, en verscheidene werken van hedendaagse kunstenaars, In het schrijn van St. Mono, een barokke sarcofaag uit het einde van de 17e eeuw in eik en linde, bevinden zich enkele beenderen en kledingstukken van de heilige alsook een scheenbeen van Jean l’Agneau. Het schrijn maakt deel uit van de “schat” van de kerk, evenals een reliekhouder uit de 13e eeuw, een monstrans die dateert van 1554, en vooral het ijzeren klokje, zogezegd van St. Mono, in een kastje met zilveren gravures (1594). Rondom de kerk ligt een oud kerkhof en een laan met lindebomen die geplant zijn in 1804.
Door de Rue du Parvis komen we bij de Rue du Masbourg, die we oversteken en in westelijke richting door de Rue St. Fiacre verlaten we de bebouwing van Nassogne. Hier passeren we een kapelletje gewijd aan St. Fiacre, een Ierse monnik die een klooster in het Franse Meaux heeft gesticht en die een van de belangrijkste heiligen in Frankrijk is. Talrijke kerken en kapellen zijn aan hem gewijd, ook in België. We volgen het asfalt en dalen af door het Bois des Taureaux naar de kleine vallei van de Ruisseau de Warlet. Als we voorbij het bruggetje zijn waar de weg over het beekje loopt, volgen we aan onze linkerhand voor het wegkruis in een klein bosje een smal weggetje, de Route d’Ambly, dat glooiend oploopt door weiden en velden van Biermontoy. Ongeveer een kilometer verder nemen we niet de asfaltweg die rechtstreeks naar Masbourg afdaalt; maar wel een hobbelig pad aan onze linkerhand dat om een sparrenbos heen loopt en tenslotte afdaalt naar het gehucht Masbourg. Vlakbij het naar links in het bos gelegen kapelletje en een wegkruis bereiken we de eerste huizen van het dorpje. Een bankje biedt een mooie rustplek.
Masbourg in de lage vallei van de Masblette wordt ongetwijfeld al sinds onheugelijke tijden door de mens bewoond. Tijdens opgravingen zijn er immers een neolithische bijl en Romeinse graven teruggevonden. Toch is er over de geschiedenis van Masbourg nagenoeg weinig bekend. We weten alleen dat het dorp, dat nu onder het bestuur van de Gemeente Nassogne valt, in de Middeleeuwen een leengoed is van de heer van Mirwart. De economie steunt er nog altijd vooral op landbouw en bosbouw, immer 60 % van het grondgebied is bebost. Van architectonisch belang is de Église St. Ambroise, gebouwd in 1712, met een kleine kerkhofje en de twee oude linden voor het kerkportaal, de omliggende Ardeense huizen en vooral de grote boerderij met vierkante binnenplaats bij het verlaten van het gehucht.
De Transardeense route volgt vanaf ons rustpunt de hoofdweg 200 meter om vervolgens de brug over de Masblette over te steken. We slaan meteen rechtsaf en bij de tweesprong loopt de weg naar links in de richting van de Église St. Ambroise. Hier kiezen we voor de Rue de Mormont, die ons vanuit Masbourg naar Mormont voert.. De geel-witte tekens zijn duidelijk zichtbaar. Vanaf de boerderij klimt de weg vrij steil naar omhoog en slingert zich door het landschap met enkele mooie uitzichten op het dorp en de heuvels. Het is weer klimmen, want we verlaten opnieuw het dal. De route loopt door het uitgestrekt bosgebied. We volgen het asfalt van Rue de Mormont. Op de top loopt de asfaltweg in een vrij lange, rechte lijn door en draait plotseling linksaf. Hier gaat de Rue de Mormont over in de Rue Léon Herman. De tocht loopt verder langs de rand van het bos, op de hellingen van het gehucht Mormont, dat nog verschillende oude huizen in vakwerk bezit. Midden in het gehucht staat de in 1948 ingewijde Chapelle Notre Dame de Fatima met een opvallend klokje aan de gevel, dat aan de buitenzijde geluid kan worden.
Vanaf hier hebben we een prachtig uitzicht op de vallei van de Masblette met het “Musée de la Vie rurale en Wallonie”. We volgen het asfalt en houden buiten het dorpje de richting naar Awenne aan. Na goed één kilometer met het bos aan onze linkerzijde slaan we op een kruispunt met onverharde paden linksaf en dalen door het bos naar de Masblette. Zo komen we op de verharde weg uit, steken de Masblette ver naar links en staan bij de ingang van het “Musée de la Vie rurale en Wallonie”. Het lijkt een vreedzaam Ardeens dorp dat er bij nader inzien toch niet geheel levensecht uitziet. Originele hoeven en andere gebouwen werden na 1970 namelijk steen voor steen uit de diverse gebieden van de Ardennen naar hier overgebracht en weer opgebouwd. Het hele domein beslaat 32 hectare met daarop een 50-tal gebouwen, die zijn voltooid en toegankelijk voor het publiek, andere worden gereconstrueerd. Naast boerderijen, huisjes met strooien daken en ambachtswoningen, is er ook een school, een openbare wasplaats, een tabaksschuur, verscheidene broodovens, een varkensstal, een pakhuis, een kapel, een smederij, een stroopfabrieken een houthakkershut. Ieder gebouw werd ter plaatse zorgvuldig uit elkaar gehaald, gerestaureerd en vervolgens opnieuw geconstrueerd. Je krijgt een beter inzicht in de oude bouwtechnieken.
e lopen door dit park tot aan de Auberge du Prévóst. Het is één van de opvallendste gebouwen in het openluchtmuseum. Nu is er een restaurant gevestigd. Maar het is Interessant om weten is dat dit gebouw uit het dorpje Journal afkomstig is. Het gebouw is achtereenvolgens gemeentehuis, kazerne, school en hoeve geweest. Opnieuw een uitstekend plaats voor een rustpauze. De koffie en een biertje smaken er uitstekend! Vanaf de herberg “Auberge du Prévóst”, bij de uitgang van het “Musée de la Vie rurale en Wallonie”, volgen we de hoofdweg N849 een 50-tal meter naar links en slaan in de bocht bij kilometerpaal 10 rechtsaf een asfaltweggetje in, aangegeven met geel-witte tekens. Even verderop moeten we door een hek, dat weer gesloten moet worden na passeren. We zijn nu op de Chemin de la Diglette, een 4,2 kilometer lange en steile klim langs de Ruisseau de la Diglette naar de “Thier de la Diglette”. Over deze afstand overbruggen we 214 hoogtemeters met een gemiddelde stijgingspercentage van 5,3 %. We klimmen van 300 meter op de N849 naar meer dan 510 meter op de top. De route voert ons met een grote inspanning door het majestueuze beukenbos langs het kristalheldere beekje van de Ruisseau de la Diglette naar ons vertrekpunt van deze morgen.
Bij de auto’s aangekomen voelen we wat we gepresteerd hebben. We rijden nog terug naar de “Auberge du Prévóst”, waar Marion met een pijnlijke knie en ook Jan zijn achtergebleven. Hier genieten we na van de inspannende rondwandeling van vandaag met de nodige hellingen en afdalingen in het uitgestrekte bosgebied ten zuidoosten van Nassogne op de grens van de Ardennen en de Famenne aan de rand van het plateau van Saint Hubert. Een stevig abdijbiertje smaakt voortreffelijk. Voldaan rijden we terug naar Laidprangleux via St. Hubert. Over de grote weg gaat het immers wat sneller. Terug in “La Spinette” treedt de kok van dienst aan. Peter zwaait vandaag de scepter in de keuken, maar assistentie kan hij wel gebruiken. Als even later de geuren van de oosterse keuken de neusvleugels prikkelen dan schuift eenieder in opperste nieuwsgierigheid aan tafel. Toch roept de dampende bamischotel bij een “echte” kenner twijfels op over de kleur. Hem is alleen van de afhaalchinees saffraangele bami bekend! Een verrassing dat bami ook in andere kleuren kan worden opgediend. Gelukkig laat de smaak deze opmerking snel vergeten. De rest van de avond krijgen de “spelletjesmensen” het voor het zeggen. Onder het genot van een hapje, nootjes en de nodige glaasjes wijn en bier kan de hersengymnastiek beginnen. Woordspelletjes te over, maar als de gewezen gymdocenten kwistig met Latijnse namen gaan smijten, wordt het tijd er een punt achter te zetten en de bedden op te zoeken. Morgen immers willen we opnieuw om 7.00 uur opstaan.
Op de dinsdagmorgen is het ritueel als van ouds: opstaan met de wekker, wassen of douchen, vaatwasser uitruimen en tafeldekken. Na het ontbijt wordt alles opgeruimd en de bagage gepakt. Klokslag 9.00 uur staat Philippe Daco op de stoep voor de eindafrekening. Als we over de reservering van 2008 spreken, blijkt dat het tweede en derde weekend al bezet zijn. In de veronderstelling dat we opnieuw eind oktober herfstvakantie hebben, is er voor ons in “La Spinette” geen plek. Het andere weekend biedt wel mogelijkheden als de “Chasseurs” op zondag vertrokken zijn. Thuis moeten we dit even nakijken. Gelukkig valt de herfstvakantie in 2008 voor ons vroeg uit en kan er alsnog gereserveerd worden. Dan gaat het op weg naar onze wandelbestemming van vandaag: de Voersteek. Eenmaal in de auto weten we dat het een prachtige dag zal worden. Via Baraque de Fraiture gaat het naar Luik en door de stad soepel langs de oever van de Maas. Buiten Visé en nog voor de Nederlandse grens gaat het rechtsaf naar Fournons. Ons vertrekpunt is St. Martens-Voeren, waar we een rondwandeling maken in de oostelijke Voerstreek.
Rijdend door de Voerstreek vinden we er hetzelfde golvende landschap als in het Nederlandse Zuid-Limburgse Mergelland. Zo'n 100 miljoen jaar geleden golfde over dit gebied het water van een ondiepe tropische zee. De ondergrond van de Voerstreek is de zeebodem van toentertijd. In deze voedselrijke zee wemelde het van de zogenaamde 'foraminiferen', diertjes met een uitwendig skelet van kalk. Het zijn deze kalkskeletjes geweest die op den duur de metersdikke kalklaag vormden die nu in de bodem van de Voerstreek te vinden is. De gemeente Voeren met een oppervlakte van 5.000 hectare bestaat uit de dorpen: Moelingen, ’s-Gravenvoeren, Sint-Martens-Voeren, Sint-Pieters-Voeren, Teuven en Remersdaal. En het zijn de riviertjes de Voer, de Berwijn, de Veurs of de Gulp die de valleien doorkruisen in een ogenschijnlijk vreedzaam, ongerept natuurlijk leefkader. De lucht is er zuiver en nergens wordt er de horizon geschonden door rokende fabrieksschoorstenen of flatgebouwen. Het is een waar paradijs voor de wandelaar waar alles in harmonie is met de natuur en het landschap. Met zijn romantische dorpskommen, waarin de kerk nog altijd in het midden staat, de paternoster van kapelletjes en veldkruisen, oude hoeven, typische vakwerkhuisjes met silexmuren, kastelen met bijhorende domeinen, loofbossen, hoogstamboomgaarden, meidoornhagen en zijn onvergetelijke panorama’s, oefent de streek zeker in het herfstseizoen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op de bezoeker.
Maar de politieke geschiedenis van de Voerstreek is een wel bijzonder merkwaardige. Tot 1963 behoren de 6 dorpen bij de provincie Luik en is hierdoor een speciaal geval. Het gewone dorpsleven speelt zich in het dialect, een taal die je best kan vergelijken met het Maaslands. Er bestaat geen Franstalig, maar wel Nederlandstalig onderwijs. Een opmerkelijke situatie. Als de Voerstreek bij de provincie Limburg komt, ontstaan anti-Vlaamse gevoelens, die door dat deel van de notabelen, dat van oudsher francofiel was, worden aangewakkerd. Twee partijen staan in deze taalstrijd tegenover elkaar: de Vlaamse Voerbelangen en Franstalige Retour à Liège met als hoogtepunt de burgemeesterskwestie rond de Franstalige José Happart. Deze taalstrijd krijgt veel belangstelling van de nationale en internationale politiek en de pers. Nu valt Voeren onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest en zijn er taalfaciliteiten voor degenen die van het Frans gebruik willen maken. Toch vinden we her en der nog restanten van die oude anti-Vlaamse gevoelens met sympathie voor José Happart.
We rijden door ’s-Gravenvoeren naar Sint-Martens-Voeren, het uitgangspunt voor onze rondwandeling door het oostelijke deel van de Voerstreek. We vertrekken vanuit het centrum bij de Sint Martinuskerk. De kerk en omgeving zijn beschermde monumenten en dorpszicht. De kerktoren, opgetrokken in Romaanse stijl, stamt oorspronkelijk uit de 13e eeuw. De kerk zelf is een classicistisch gebouw uit 1728. In de kerk kun je mooie elementen waarnemen, zoals doopvont, hoofdaltaar, eiken beelden, grafstenen en enkele bas-reliëfs. Aan de buitenkant kun je ook het bas-reliëf van St. Maarten bewonderen. Links onder de toren bevindt zich het graf van Pastoor Veltmans (1866 - 1954), die een belangrijke rol in het behoud van het Nederlandstalige karakter van de Voerstreek speelde, maar waar tevens ook een sluipende verfransing dreigde. Hij was een voorman in de strijd voor het behoud van het eigen karakter van de gemeente. Het kan niet ontkend worden dat hij daarmee tijdens zijn aanwezigheid in Sint-Martens-Voeren het “Vlaamse karakter” bedoelde. Langs het pad naar het portaal staan als stomme wachters eeuwenoude grafkruisen, van het soort dat je overal in het Overmaasgebied ontmoet. Ze dragen bijna uitsluitend opschriften in een oud Nederlands, met hier en daar wat Duitse bijklanken. Tegen de achterkant van de toren ligt een kruisje dat eens het graf sierde van enkele slachtoffers die verongelukten bij de aanleg van de spoorwegtunnel. Aan de kant van de Veurs, het waterloopje dat vlak achter de kerk met de Voer samenvloeit, ligt de bemanning begraven van het RAF-vliegtuig, de Wellington R1524 opgestegen van Mildenhall voor een operatie naar Mannheim. Het toestel van Sgt F. D. Fowler, Sgt E. A. R. Thomson, Sgt H. Hale, Sgt V. Scholey, Sgt B. A. J. Richardson en Sgt S. Morris, die deel uitmaken van het RAF Squadron 149, stortte op 5 augustus 1944 te pletter bij De Plank.
Aan de Dorpstraat herinnert een monumentje bij de wegsplitsing aan een van de eerste gesneuvelden in het Belgisch leger tijdens de tweede wereldoorlog: Brigadier Lescrenier. Hij maakt deel uit van een patrouille van het fort van Aubin, ongeveer vijf kilometer zuidwaarts, die de eerste dag van de oorlog hier op een Duitse eenheid botst en door 6 kogels wordt getroffen. We lopen naar de doorgaande weg in het centrum en houden even richting ‘s –Gravenvieren aan om dan meteen naar links af te slaan naar “Op de Voer”. Het weggetje brengt ons meteen naar de 23 meter hoge spoorwegbrug, die het dorpsbeeld domineert. Tijdens de WOI werken Russische krijgsgevangenen eraan in opdracht van de Duitsers die het als de ideale verbinding zien tussen Tongeren, Aken en het Ruhrgebied. Bij de aanleg ervan zijn de voor die tijd modernste technieken gebruikt, zoals gewapend beton in de bouw van de bruggen. Zelfs over gewone veldwegen worden viaducten aangelegd. Tot in 1940 rijden er ook passagierstreinen en is er in Sint-Martens-Voeren een klein station.Nu sporen er nog dagelijks vele goederentreinen over. Dit viaduct sluit aan op de langste spoorwegtunnel van Vlaanderen (2070 m). Ook de langste spoorwegbrug van het land, in Moresnet, maakt deel uit van deze lijn. De door de Duitsers aangelegde bruggen en tunnels bewijzen nog altijd hun dienst.
Onder de spoorbrug door buigt het weggetje naar rechts en bij de volgende splitsing kiezen we de holle weg naar links. Het lijkt alsof we nu verzeild raken in een netwerk van holle wegen, typisch voor dit landschap van hellingbossen, weilanden en voedselrijke akkers. Bij het eerste wegkruis houden we links aan om dan bij het volgende wegkruis naar rechts te lopen. Duidelijk zichtbaar is op dit stuk te zien dat dit kleinschalige landschap van de Voerstreek een ideaal biotoop voor de das vormt. Deze marterachtige is een nachtdier en daarom hebben we weinig kans hem in levende lijve te zien. Toch zijn sporen duidelijk zichtbaar in de holle wegen, die we nu volgen. De ondergrondse woningen of ‘burchten’ van de das worden bij voorkeur uitgegraven in beboste hellingen, holle wegen, graften en taluds. In de linkerkant van de weg zien we de holen van een dassenburcht. Je krijgt meteen een indruk van de graafcapaciteiten van de das, want hun voorpoten hebben bijzonder sterke klauwen waarmee ze uitstekend pijpen en holen kunnen graven en vervolgens de leemgrond naar buiten werken. Dassen zijn alleseters. De dassenpopulatie in de Voerstreek is de laatste jaren flink in aantal toegenomen, sinds de das vanaf 1973 in België beschermd is. Het moeten er nu tussen de 150 en 200 zijn. Ze trekken door hun territorium via ‘wissels’ die vaak de menselijke wegen kruisen. Als dat een weg met gemotoriseerd verkeer is, betekent het een ernstig risico voor de das. Op enkele plaatsen zien we deze ‘wissels’: smalle paadjes door de wegbermbegroeiing, die dassen volgen als ze hier het pad oversteken.
Bij het volgende wegkruis voert de route ons opnieuw naar links tot aan de verharding bij het gehucht Berg. Hier gaat het zuidwaarts eerst over asfalt, maar na de laatste huizen is het opnieuw een holle weg, die na goed één kilometer overgaat in een open lanschap met rechts weilanden en enkele bossages. Links hebben we opnieuw een hellingbos. Hier voert de route ons door een typisch hellend landschap met graften, struikenrijen op een kleine helling tussen twee weilanden. Deze houden de erosie tegen, maar bieden ook een woon- of schuilplaats voor dassen, marters en vogels. De graften zijn te zien als oude bosranden die zijn blijven staan als een stuk grond ontgonnen wordt dwars op de hellingrichting voor de akkerbouw. Nu zijn de graften vaak een hinderlijk obstakel geworden in de landbouw, zodat ze steeds vaker gerooid worden. Een aantal graften in de Voerstreek zijn nu beschermd of liggen in natuurreservaten. Ze zijn immers ook van belang bij het vertragen van de afvoer van het hemelwater.
Na bijna 3 kilometer bereiken we op het plateau het zuidelijkste punt van onze rondwandeling, dat tevens met 240 meter het hoogstpunt is in onze rondwandeling. We gaan even naar links langs een wat verwaarloosd aandoende boerderi om dan opnieuw op de kruising met het asfalt naar de gehuchten Rullen en Peerds linksaf te slaan. Na honderd meter houden we links aan langs het bosrijke wandelgebied met markering. We gaan hier niet het wandelgebied in maar vervolgen de veldweg die afdaalt naar St. Pieters-Voeren. In oostelijke richting hebben we zicht op de lager gelegen gehuchten Rullen en Peerds en het aan de andere zijde van het dal gelegen Vrouwenbos. Hier bevond zich 5000 jaar geleden een werkplaats, waar de toenmalige bewoners vuursteen of silex opgroeven en tot werktuigen, als messen, pijlpunten, speerpunten en schrapers bewerkten. Maar meer bekend zijn de vondsten in Rullen, die nu ondergebracht zijn in het Curtiusmuseum in Luik. Aangekomen op de verharding lopen we op de 3-sprong linksaf langs de weilanden met meidoornhagen afgezet naar St. Pieters-Voeren. Voor ons doemt het domein van de alles overheersende Commanderij op.
Sint-Pieters-Voeren is met minder dan 300 inwoners het kleinste dorp in de Voerstreek en is vooral bekend om zijn Commanderie. Dit kasteel is ontstaan als vesting van de Tempeliers in 1242 en wordt later een Commanderie van de Duitse Orde, een ridderorde die tijdens de kruisvaarten ontstaan is ter bescherming en verzorging van de pelgrims naar het Heilig Land. Enkel edellieden uit het Duitse keizerrijk, waar ook het oostelijk deel van België toe hoort, mogen er deel van uitmaken. Tot aan de Franse Revolutie behoort het aan deze Duitse Ridderorde. Het huidige gebouw wordt in het begin van de 17e eeuw, tussen 1607 en 1626, onder het bewind van commandeur Willem Quaedt de Beeck (1631-1661) herbouwd en opgetrokken in de stijl van de Maaslandse Renaissance. Het is een stijl die we ook in Luik en Maastricht veelvuldig aantreffen waarbij de symmetrie met een rustig evenwicht tussen de verschillende muuropeningen duidelijk aanwezig is. De opvallende toegangspoort stamt echter uit het begin van de 20e eeuw. Aan de kant van de dorpskom bevindt zich het verblijf van de familie die het kasteel op dit ogenblik bewoont; aan de westzijde ligt de pachthoeve.
Langs de pachthoeve van de Commanderie, waar nog op ambachtelijk wijze van appels en peren stroop wordt bereid in grote koperen ketels boven een houtvuur volgens een oeroud recept, voert de route ons rechtsaf naar de dorpskom. We passeren de visvijvers van de Commanderie. Hier wordt door middel van afstrijking en kunstmatige bevruchting al vanaf 1775 regenboogforel gekweekt in vijvers met water uit de Voer. In het park van de Commanderie ligt de bron. In de vijvers wordt er naast de regenboogforel ook rivierforel, steur en paling gekweekt. Op de doorgaande weg aangekomen staan we voor Gasterij “De Commanderie”. Het vormt het bruisend middelpunt in het Middeleeuwse dorpje, een knusse en gezellige gelegenheid, geheel in lokale stijl gebouwd, , waar het goed toeven isen je kunt genieten van verschillende streekgerechten en diverse Belgische en Hollandse bieren.
We lopen richting St. Pieterskerk. Het dorpskerkje is omstreeks 1660 gebouwd in opdracht van Commandeur Willem Quaedt van Beeck (1631-1661), van wie de grafsteen zich bij de toegangspoort van het kerkhof bevindt. Links van deze steen staat een smeedijzeren kruis uit 1802 met de volgende tekst: “Ter eeren en memorie der vertooninge van een schroonig kruys en bloedig daeran hangenden schoonsten levenden lichaem hier gesien door de gloefweerdigste getuygens 5ta May 1799 des avonds”. De huidige driebeukige Neogotische kerk in baksteen dateert uit 1871-1877 en vervangt het voormalge bedehuis dat in 1870 door brand wordt verwoest. Links en rechts van de kerk bevinden zich aangebouwde sacristieën. Het bepleisterde interieur heeft de oorspronkelijke Neogotische beschildering, de glasramen en het meubilair behouden. Dit meubilair stamt deels uit de kloosterkerk van Godsdal. De stoelen in het koor zijn typische stoelen uit een abdijkerkkoor, waarop de oudere paters al staande kunnen zitten of hangen. De kerk wordt omgeven door het ommuurde kerkhof.
Tegenover de St. Pieterskerk verlaten we dit kleinste dorp van de Voerstreek. Naar links wacht ons meteen een stevige klim. Onder aan de helling komen we langs de oude pastorie die gerestaureerd wordt. Net voor het eerste kruispunt bij het bosje hebben we omkijkend een buitengewoon mooi vergezicht op Sint Pieters-Voeren met het graftenlandschap op de achtergrond. We slaan rechts af en aan de volgende splitsing volgen we het pad naar links dat langs de helling in de richting van Veurs leidt. Op de kruising nemen we de route rechtuit en komen in Dal, een wijkje in het gehucht Veurs dat opvalt door zijn verzameling typische oude vakwerkhuizen De meeste van deze woningen dateren uit de 18e of het begin van de 19e eeuw. Zij maken deel uit van een natuurgebiedje van twintig hectare met grotendeels oude hoogstamboomgaarden, bosranden, taluds en graften. Het is een belangrijk foerageergebied voor dassen. Door die uitzonderlijke flora en fauna vormt het één van de mooiste en belangrijkste natuurgebieden in de Voerstreek. Links af bereiken we de doorgaande weg, die we oversteken. Links ligt het ouderwetse, piepkleine en nostalgische winkeltje van Jetteke met caféterras erachter. Op een verroest reclamebord aan de gevel staat: Buvez Fanta. Een bord aan de deur zegt “Welkom bij Jetteke”. Binnen blijkt dat Jetteke van alles en nog wat verkoopt. Je kunt er terecht voor een Voerdrupke, Voerstroop, Woudmeesterbollekes en nog veel meer. We lopen verder naar beneden en komen in het brongebied van de Veurs, een stroompje dat bij St. Martens-Voeren samenvloeit met de Voer.
Verderop komen we aan de goederenspoorlijn en de toegang tot de spoortunnel van Veurs. Deze tunnel is 2130 meter lang en de langste van België. De Duitse Firma Grün & Bilfinger begint tijdens WOI op 19 augustus 1915 aan deze tunnel in opdracht van de militaire overheid. Het oorspronkelijk ontwerp voorziet zelfs in de aanleg van vier parallelle sporen, maar uiteindelijk is het maar tot twee gekomen. In totaal wordt 7 miljoen kubieke meter grond verplaatst. Dergelijke uitgravingen, maar ook de voor die tijd enorme bruggen en tunnels waren nodig om een zo gelijkmatig verloop van de lijn te krijgen. Op het hoogtepunt van de activiteiten waren hier niet minder dan 12.000 werklieden in de weer. De leiding berust bij Duitsers, maar 8.000 onder hen zijn Belgische vrijwilligers. Ook op Italianen, Kroaten en Hongaren wordt een beroep gedaan. In 1916 werken er gedurende zes maanden ook 2000 Russen. Klaarblijkelijk hebben arbeiders uit die landen meer ervaring met de aanleg van lange tunnels.
Rechtsom lopen we over de spoortunnel van Veurs en stuiten even verderop op de rood-witte markering van de GR128. Dit traject van de GR128, bekend als de Vlaanderenroute, loopt vanuit de Maasvallei en volgt de Voervallei naar Teuven en de Nederlandse grens. Wij volgen vanaf hier de rood-witte markering naar Krindaal. Op de verharding aangekomen gaat het linksaf. We komen voorbij waterbak “De Vrijbuiter”, met daarop de waarschuwing er niet te drinken. Aan overzijde wordt onze aandacht getrokken door een wel heel bijzondere deurkruk. Net voor de spoorbrug slaan we rechtsaf en er wacht ons een venijnige klim, eerst op het asfalt, maar in het bos links langs het wegkruis over een steile holle weg door het Broekbos. Gelukkig staat er op de top bij een huis met een wegkruis een zitbank. Hier wandelen we voor dit huis met vakwerkschuur links af en laten Hoeve “Eiken” rechts liggen. Het pad daalt door het bos af naar de verharde weg. Bijna onder aangekomen passeren we een bron en blijven links het bospad volgen. Langs het omkranst Mariabeeldje aan een boom met de tekst van Guido Gezelle: “O, Maria die daar staat. Gij zijt goed en ik ben kwaad. Wilt gij mijn arme ziel gedenken, ik zal U een Ave Maria schenken.”, bereiken de eerste huizen van St. Martens-Voeren. Iets verder ligt het Veltmanshuis, genoemd naar Pastoor Veltmans, een voormalig kapittelhuis uit de eerste helft van de 18e eeuw. Het is in brand gestoken door de Duitsers in 1944 en in 1950 in oorspronkelijke staat teruggebracht. Tot 1971 doet het dienst als pastorie. Nu is het een Cultureel Centrum van de Vlaamse Gemeenschap. Bij de Sint Martinuskerk zijn we terug op ons vertrekpunt en zit de rondwandeling erop.
We lopen terug naar de auto’s, die bij de gemeentehal staan. Voor vertrek nog even omkleden en dan op zoek naar een café voor een drankje als afsluiting van deze wandeling. In St. Martens-Voeren lukt ons dit niet. Dan maar richting ’s Gravenvoeren rijden. Hier vinden we wel een gelegenheid om nog een drankje te nuttigen. We komen terecht in Gasthof Blanckthys. Deze schitterend gerestaureerde eeuwenoude vierkantshoeve in Maaslandse Renaissance stijl dankt zijn naam aan Thierrey Blancheteste, zoon van een linnenverver uit Dolhain bij Verviers. Hij verwerft in 1534 het pand na de dood van zijn schoonvader Jacob Ratko. Vanaf dat ogenblik staat het in de geschriften vermeld als Blanckthyshof. Thierry Blancheteste zelf verdwijnt van het toneel als hij omstreeks 1569 wordt verbannen omdat hij zich heeft aangesloten bij de Gereformeerden. Nog even nagenieten van de twee geweldige wandeldagen met prachtig herfstweer en dan op weg voor de laatste etappe: terug naar huis.
In Maastricht is het aanschuiven voor het stoplicht en toch duurt het in de spits niet zo lang. Maar Maastricht eenmaal achter ons rijden we soms langs de verschillende wegwerkzaamheden iets minder soepel naar het noorden. Geen noemenswaard oponthoud op de rondweg om Eindhoven, waar het verkeersaanbod groot is en er uitgebreid aan de weg wordt gewerkt. Om klokslag 19.00 uur parkeren we de auto’s in Loon op Zand bij de “Wok of King”. Kitty arriveert even later, zodat we ons met het hele gezelschap kunnen laten verrassen aan het buffet. Voldaan rijdt eenieder na 21.00 uur terug naar huis, wetend dat de volgende dagen het bewegen wat moeizamer zal zijn. Gelukkig laten de goede herinneringen aan ons Ardennenoffensief dit ongemak snel vergeten en noteren we in de agenda, bij leven en welzijn, alvast het derde weekend in oktober 2007 voor een nieuw rendez-vous in Laidprangleux.
Charles Aerssens
10 november 2007
Lange Afstand Wandelvereniging "VIA-VIA".
Gegenereerd op 10-11-2007 door C.P.J. Aerssens