TOUR DU HAUT-VIVARAIS GR420
TE VOET OVER DE GR 420 MET MONTS DU VIVARAIS
In het noorden van de Ardèche liggen de onbekende Monts du Vivarais, aan de GR420: de Tour du Haut-Vivarais. Het is geen overdreven zware tocht, maar er zitten pittige klimmetjes in. De route voert door een rommelig landschap met stompe bergen boven golvende hoogvlakten. Met groene weilanden, paarse hei, duizenden paddestoelen en stilte alom.
Men heeft ons gewaarschuwd. De wind komt van zee en dat betekent regen. Het komt met bakken uit de hemel als we ons opmaken om St.Bonnet-le Froid te verlaten. Dag eeuwenoude boerderij, dag open haard waarin de houtblokken de vorige avond ploften en kreunden terwijl wij ons met de familie tegoed deden aan een spinaziesoufflé met ham en kaas, gevolgd door een biefstuk met aardappelschotel en champignons. Ja, die Fransen kunnen er wat van.
Maar dit alles moeten we nu verlaten voor de eerste harde kilometers van de GR-420. Hij heet ook wel Tour du Haut-Vivarais en voert door het noorden van de Ardèche. Dit departement heette vroeger Vivarais, toen het nog bestuurd werd door de bisschoppen van Viviers, een stadje aan de Rhône. Een klein deel van de GR-420 loopt door het departement Haute-Loire, daar waar de bronnen van de Loire te vinden zijn. Dat deel zou je toeristisch kunnen noemen, maar de rest van het gebied lijkt buiten de toeristische boot gevallen. Dit in tegenstelling tot het zuiden van de Ardèche waar vooral de Nederlandse stam wortel heeft geschoten. Landgenoten zullen we echter niet tegenkomen, laat staan andere nationaliteiten, zelfs geen Fransen. Want de GR-420 is niet zo populair en buiten het seizoen - we zitten midden in de eerste herfststorm - loopt er helemaal geen mens meer rond.
Na een laatste blik op onze uitrusting gaan we op pad, ander het mom: lekker banjeren door de regen. Dat 'lekker' zal in de loop van de dag verdwijnen want daarvoor is het te nat en te winderig. Het gaat via St.André-en-Vivarais naar Devesset. Regelmatig moeten we ons evenwicht zoeken als weer eens een harde windvlaag over de golvende hoogvlakte jaagt. Zelf heb ik al snel natte voeten want nu eens moeten we een woest kolkend beekje passeren, dan weer is het pad in een open watervlakte veranderd. Het gaat naar Saint-Agrève.
Echt mooi is de streek tussen Saint-Agrève en Fay-sur-Lignon niet. Daarvoor vind ik haar te gecultiveerd, te saai. Ronduit lelijk wordt het in de om geving van Les Vasters; potdorie, denk je dan, hadden ze hier niet wat voorzichtiger kunnen zijn. Er is geen boom meer te bekennen, alleen nog maar akker- en weiland. Dan hebben ze het in de buurt van Saint-Agrève beter gedaan; daar passeer je af en toe nog een bos. Het is moerasachtig hier, het water kan niet weg en overal schieten witte grassen op. Levend veen, veronderstel ik, met varens, beuk, brem en den. Brem zullen we elke dag tegenkomen, net als een blauw bloempje, het grasklokje, in Nederland beschermd maar hier is het alom tegenwoordig.
De GR voert aanvankelijk over een stenig voetpad, later over een oud karrespoor door een dennenbos en weer later kortdurend over een departementale weg. Verkeer is er nauwelijks maar de enkele auto die passeert, laat een waar bloedbad na. Het asfalt ligt bezaaid met de lijkjes van duizenden wormen die door de overvloedige regenval naar de oppervlakte zijn gekomen. Fay-sur-Lignon ligt prachtig, boven op een berg, een grijs bastion tegen een vijandige wereld. In de diepte kolkt de Lignon, normaal een stroompje van niks maar nu is de bedding te klein en zoekt het water een weg rechtdoor. We slapen in de gîte van madame Vey, een oud huis in het midden van het dorp. Het is er koud, donker en ongezellig, met een kapot raampje waar de wind doorheen blaast en douches die alleen in naam warm zijn. In de zomer valt er best mee te leven maar nu wens je je toch wat beters. Het ligt overigens maar ten dele aan madame Vey; het huis is in het bezit van de parochie en die heeft verordonneerd dat pas bij een bezetting van vier personen de verwarming aangaat. Heb uw naaste lief, wil ik de parochie bij deze graag in herinnering brengen.
De eigenaar van Hotel Central houdt zo te zien van de campagne want de muren van de grote zaal hangen vol rurale scènes. In het licht van de TL-buizen ontwaar ik een levensgrote kip, een paardenmarkt en het onmisbare jachttafereel. Aan de bar, rustend op twee karrewielen, staat dezelfde man, die we eerder ook al in Café des Amis zijn tegengekomen. Er is veel eenzaamheid in de provincie, zeker in La France profonde zoals het hier heet. Veel dorpjes langs de GR-420 kampen met leegloop. Zo telde Fay-sur-Lignon in de jaren vijftig nog 1.200 inwoners, tegenover 300 nu. De middenstand kwijnde weg en van de veertien cafés is maar een handvol over. Nog even en ook hun namen, op de grijs gepleisterde gevels aan het grote plein, zullen voorgoed verdwenen zijn: Café du Commerce, Café du Globe, Café du Midi.
De oorzaak zal duidelijk zijn. Het boerenbedrijf biedt de mensen geen toekomst meer en industriële bedrijven zullen zich wel twee keer bedenken voor ze zich in een streek vestigen zonder auto weg en zonder spoorwegen. De daaruit voortvloeiende werkloosheid dwingt de meeste inwoners hun hiel ergens anders te zoeken en wat ligt dan meer voor de hand dan het nabij gelegen Lyon? Voor de noordelijke Ardèche heeft dat één belangrijk voordeel: de voormalige inwoners blijven in contact met hun geboortegrond. Het is heel gebruikelijk in Lyon te wonen en te werken en in het weekeinde naar 'huis' terug te keren. Daardoor zit in de meeste dorpen nog wel enig leven en maken ze geen vervallen indruk zoals dat elders op het Massif Central voorkomt.
Als we Fay-sur-Lignon verlaten gaat het omhoog, langs La Roche Pointue en La Grosse Roche richting Mont Mézenc, met 1.753 meter het hoogste punt van de Haut-Vivarais. Het weer werkt nog steeds niet mee en als verdwaalde dromedarissen sjouwen we onze bult door het mistroostige landschap. Het is wat weidser nu, met verre, afgevlakte toppen, nog steeds grotendeels in cultuur gebracht, en slechts hier en daar een bos. Vredig.
We komen nu in Chaudeyrolles. Even buiten Chaudeyrolles krijgen we wat we tot nu toe hebben gemist: de ruigheid van het niet gecultiveerde landschap. De weilanden maken langzaam maar zeker plaats voor stukken heide met wat dwergdennetjes en plukken hoogopschietend, wit gras. Daar voegen zich ook nog wat bruingele tinten bij waardoor voor het oog een heel ander palet ontstaat. Ineens is er veel meer te zien dan alleen het groen groen groen van de weilanden.
We bevinden ons nu in de aanloop naar de hoogste toppen van de Monts du Vivarais, de Mont Mézenc en de Gerbier de Jonc. Ze vormen de oostelijke rand van het Massif Central en delen met dit gebied een rijke geologische geschiedenis. Deze begon 350 miljoen jaar geleden met de Hercynische plooiing, gevolgd door breukbewegingen en erosie, waarna opnieuw gebergtevorming optrad. Drie miljoen jaar geleden - en voor geologen is dat gisteren - kwam daar nog eens vulkanisme bij dat tot kort voor het begin van onze jaartelling actief is geweest. Het voorlopige einde van al deze geologische activiteiten is een wat rommelig landschap met bergen en pieken die anders zijn dan anders. Het voorbeeld ligt voor ons waar La Roche Pointue en La Grosse Roche hun stompe vingerhoedjes de lucht insteken. Vreemde puisten in een verder redelijk golvend landschap, af en toe doorsneden door een vallei.
Alsmaar klimmend komen we in een oud bos terecht, groen uitgeslagen van de mossen, die er door het vele vocht gedijen. Aan mijn gehoor merk ik dat ik in mijn element ben: de oren gespitst, op zoek naar het kleinste teken van leven, als een dier. Veel meer dan gedrup is in deze stilte niet te horen; de mist maakt haar nog indringender. Bij het Croix de Peccata, vlak onder de Mont Mézenc, buigen we af naar Les Estables. Het is mooi geweest voor vandaag en beneden wacht een warme gîte in het Maison Forestière. Van Les Estables zien we niets want mist en regenwolken ontnemen ons elk uitzicht.
Achteraf kunnen we daar alleen maar blij om zijn want de omgeving van dit wintersport-plaatsje is nagenoeg volledig verknald. Geen boom, geen struik, niets heeft de wintersportaspiraties van de plaatselijke en regionale autoriteiten overleefd. Wat het nog erger maakt, is dat het plaatsje zelf, ooit een beeld van een dorp uit verre tijden, de face-lift evenmin heeft doorstaan. De ziel is eruit gesneden.
De gîte in het Maison Forestière is dicht maar gelukkig vinden we een goed alternatief, bij de familie Veyssier, aan de voet van de Mont d'Alambre. In zo'n oord zulke vriendelijke mensen, je zou ze een beter lot toewensen.
Les Estables brengt ons wel zon, de volgende ochtend, en, zowaar, nog een ander genoegen. Er hangt de stilte van een wintersportplaats, een verrukkelijke stilte die we met gulzige teugen opnemen. Omdat we zelf inmiddels ook zijn aangepast - het duurt altijd een paar dagen voor ik weet waar alles zit en voor ik het gejaag van thuis heb achtergelaten - belooft het iets moois te worden vandaag.
De eerste klim, vanuit Les Estables naar het Croix des Boutières, is meteen een pittige, en als je denkt dat je er bent, volgt nog een flink stuk door een dennenbos. Maar boven wacht ons een uitzicht zoals we dat tot nu toe niet hebben gehad. Het is bergachtig en daarmee krijgt de GR-420 een dagelijks wisselend karakter. Tussen het Croix des Boutières en de Gerbier de Jonc wordt het alpenachtig, met meer bossen, nauwere valleien, wat loofhout dat de komst van de herfst al verraadt. We treffen het; net in de week dat wij er zijn, is het paddestoelenseizoen op zijn hoogtepunt. Door de overvloedige regenval van de laatste maanden is de oogst ongekend rijk. In alle soorten en maten komen we ze tegen: rood met spikkeltjes, zoals je ze in sprookjesboeken ziet, wit, geel, paars, plat en bot, in groepjes of alleen. Sommige zijn eetbaar en een Fransman hoef je dat geen twee keer te zeggen, die plukt ze er zo tussenuit. Af en toe komen we er een tegen, in zijn handen een plastic zak, uitpuilend van de boleten, één van de meest gezochte. Het is ook een echte lekkernij, merken we 's avonds, als op het menu een Omelette aux cèpes staat.
Vanaf de Boutières doet de Gerbier zich niet kennen als een opvallende berg. Hij steekt maar een klein eindje boven de omgeving uit en alleen de vorm is typisch. Hij lijkt op een vingerhoed, waarvan het bemoste graniet in duizenden brokken en brokjes is gebarsten. Prachtig gesteente waarover miljoenen jaren zijn heengegaan zonder dat het van zijn plaats is geweest. Het pad erheen voert nu eens door loofbossen, dan weer door het open veld, dat nauwelijks in cultuur is gebracht. We zijn in de buurt van de bronnen van de Loire en dat is te merken want waar het pad de openbare weg kruist, komen we steeds dezelfde touringcar met bejaarden tegen. Een keer zwaaien is leuk maar de derde keer duik ik achter een struik. Gelukkig hebben we de gîte aan de voet van de Gerbier voor ons alleen.
Het mooiste stuk van onze wandeling lopen we de volgende dag, kort na de Gerbier, als we een verlaten hoogvlakte betreden. Links ligt een beukenbos, rechts de stenige top van een oude berg, met aan zijn voet opnieuw wat plukken licht verkleurende beuken. Voor de rest open heide, met hier en daar een dwergden of het iele stammetje van een berk. In een poel zit een minuscuul kikkertje; raadselachtig hoe het beestje hier, ver van andere poelen, verzeild is geraakt. Als we afdalen naar Sagnes-et-Goudoulet keren de weilanden en akkers terug en ineens krijg ik associaties met ramen en bloembakken. Daar is niks op tegen maar alles heeft zijn plaats en eigenlijk ben ik niet zo in de stemming voor ramen en bloembakken. Een prachtig gehucht trouwens, dit Sagnes-et-Goudoulet, met niet meer dan dertig inwoners waarvan het mannelijke deel rond twaalven samengroept onder de kop van een everzwijn in het plaatselijke café.
Toerisme is hier een niet bestaande grootheid, met als enige nadeel dat gîtes, restaurants en cafés, voorzover aanwezig, buiten het hoogseizoen al gauw gesloten zijn. Vandaag kampen we met het probleem dat zich tussen Sagnes-et-Goudoulet en Le Cheylard, het eindpunt van onze tocht, niet één dorp bevindt. Onze aankopen moeten we dus hier doen en dan maar hopen dat het allemaal niet te zwaar wordt. Zwaar wordt het echter wel want de klim naar de Suc d'Ourseyre is de lastigste van allemaal en langzaam maar zeker begint zich in onze hoofden vermoeidheid te nestelen.
De beloning is een prachtige afdaling door een beukenbos waarin het stikt van de paddestoelen. Alleen hadden we niet gerekend op het paard, dat ons op een weilandje aan de rand van het bos tegemoet treedt. Argeloos volgen we het pad, ervan uitgaand dat het dier geen gevaar oplevert. Maar we worden hardnekkig tegengehouden, letterlijk want het paard gaat steeds voor ons staan. Met zijn bek trekt hij aan de rugzak maar als dat niets oplevert, laat hij zijn hoofd weer zakken om te grazen. Pas na een paar pogingen lukt het ons door te lopen. Later vermoeden we dat het dier op zoek was naar de suiker in de rugzak.
Omdat in de wijde omtrek café noch restaurant te bekennen is, moeten wij vanavond naar bed op een rantsoen van oud stokbrood, kaas en wijn. Madame Mathon, de immense gastvrouw van de gîte bij La Coutelle, is nog niet zover dat ze al een catering-service onderhoudt. Haar aandacht gaat vooral uit naar hond, kanariepiet en een reeks oude, gietijzeren kachels en fornuizen die nu als plantenbak de berm versieren. De laatste etappe, naar Le Cheylard, eindigt in een drama. De vermoeidheid, die zich in ons hoofd had genesteld, heeft nu ook bezit genomen van onze lijven. Verder vergis ik me ernstig in de route. La Coutelle ligt op 1.000 meter hoogte, Le Cheylard op 600 meter dus dat wordt lekker ontspannen afdalen. Dacht ik. Maar het gaat continu op en af, over een soort bergkam, met rechts een vallei die maar niet dichterbij wil komen. Na tien kilometer en de tong uit de mond gooien we het bijltje erbij neer. Dan maar geen GR-420 tot Le Cheylard, die dingen zijn niet heilig. Om vervolgens in een weiland onderuit te gaan. Daar geven we ons ongegeneerd over aan een schranspartij waarbij alle pepermuntjes, die we nog over hadden, in een klap worden weggewerkt. Le Cheylard zetten we uit ons hoofd, dat halen we niet meer te voet.
INFORMATIE
De beschreven route loopt door de Monts du Vivarais, in het noordwesten van de Ardèche. Het is een golvende hoogvlakte met wat afgeplatte bergtoppen en valleien, die in het zuiden wat nauwer worden. Daar is het landschap ook wat minder gecultiveerd dan op het noordelijke deel van de route.
KLIMAAT
Op de plateaus van de Monts du Vivarais koelt het buiten de maanden juli en augustus soms weer flink af. Het najaar kan herfststormen met zware stortregens brengen en 's winters ligt er een dik pak sneeuw.
OVERNACHTEN
Omdat de GR-420 allerminst door een toeristische streek voert, zijn er relatief weinig campings en gîtes d’étape te vinden. Bovendien is een groot deel buiten de maanden juli en augustus gesloten. Daarom is het raadzaam van tevoren te kijken waar camping of gite 'étape ligt en of deze al dan niet geopend is. Een gîte biedt het allernoodzakelijkste: een bed in een slaapzaal, dekens, een douche, WC, keuken. Soms kun je er eten, maar meestal moet je zelf koken. Pannen, fornuis, borden en bestek zijn aanwezig, eten moet je zelf meenemen, evenals een lakenzak en een sloop. Het verblijf kost per persoon per nacht rond de 35 frank.
ETEN EN DRINKEN
Hoewel je regelmatig een dorp aandoet, moet je op sommige stukken toch rekening houden met een gebrek aan fourageermogelijkheden. Ook zijn buiten de maanden juli en augustus niet alle restaurants open. Inlichtingen daarover staan in het routeboekje van de GR-420.
DE DAGTOCHT
De plaatselijke toeristenbureaus hebben informatie over “Circuits de petite Randonnée”. Dat zijn uitgezette (dag)wandelingen. De Monts du Vivarais lenen zich goed voor dagtochten.
BRON
Op Pad, Paul Vreuls
KAARTEN EN GIDSJES
Topoguide GR-420, Tour du Haut-Vivarais, ref. 415
ISBN 2-85699-338-9
uitg. FFRP, editie 1985, ca f. 30,-
Voorlopig niet meer verkrijgbaar
Topoguide GR - 71/72/73, Du Pilat aux Cevennes, ref. 704
ISBN 2- 85-699-518-7
uitg. FFRP, editie 1992, ca f. 32,75
Hierin staat de GR-420 ook beschreven
Overzichtskaart: Michelin nr. 76, 1:200.000, ca f. 6,-
Didier & Richard, 1:50.000, nr. 22 Des Monts du Vivarais au Pilat, ca f. 29,-
Didier & Richard, 1:50.000, nr. 21 Ardèche Méridionale, ca f. 29,-
Informatie over gîtes d’étape, campings à Ia ferme en berghutten vind je in:
Gîtes et refuges, France et frontières
ISBN 2-908567-00-8, ca f. 45,-
Gîtes d’étape & Campings à la ferme
Uitg. Gîtes de France Services, ISBN 2-907071-22-x, ca f. 24,-
Deze wandeling is met de grootst mogelijke zorg samengesteld. Maar ten aanzien van wijzigingen of onvolledigheden in de tekst kan geen aansprakelijkheid worden aanvaard.
Lange Afstand Wandelvereniging "VIA-VIA".
Gegenereerd op 26-01-2001 door C.P.J. Aerssens